Hoofdstuk 8

 

Op de laatste trede, net voordat ik de hoek van mijn verdieping om moest gaan, bleef ik staan. Ik kende die lucht. Ik was er hypergevoelig voor en dacht hem overal te ruiken. Daarom dat ik in eerste instantie, toen ik hem beneden rook, dacht dat ik het me verbeeldde. Het was een lucht die hier niet onder de studenten voorkwam. Toch werd de lucht hoe hoger ik kwam, steeds sterker. Er waren maar twee luchten die mij iets deden: die van mijn vader en deze. Het bracht herinneringen boven en gevoelens van zowel hoop als verdriet. Ik moest me vergissen. Of anders was er vast een hele goede verklaring voor, eentje die vele malen beter was dan de mijne. Dat hoopte ik ten minste. Ik klemde mijn armen steviger rond mijn pakketje waar een platte, glazen klok in zat en liep de hoek om. Ik bleef gelijk stokstijf staan en staarde een lang moment naar de gestalte die tegen mijn deurpost aanleunde, amper een meter bij mij vandaan. Wat deed hij in vredesnaam hier?

‘Ik moet je wat vertellen.’

O. Had ik die gedachte echt hardop uitgesproken?

‘Laten we eerst naar binnengaan.’

‘Waarom?’ Ik wilde hem niet binnen hebben. Het was mijn veilige domein, de plek die Jayson-vrij was. Zodra hij daar een voet binnen zette, zou ik er niet meer binnen kunnen zijn zonder hem daar te zien. En zijn lucht zou er dagen, zo niet weken blijven hangen.

‘Alsjeblieft, Romy.’ Hij gebaarde naar de deur en ik keek ernaar alsof ik hem voor het eerst zag en geen idee had waarvoor hij diende. Hij pakte de sleutels, die ik al vast had, uit mijn handen en opende de deur zelf. Verbouwereerd ging ik hem voor naar binnen en zette de doos neer, waarna ik me omdraaide en hem opnieuw aanstaarde.

‘Je kunt beter gaan zitten.’

Ik plaatste mijn vuisten in mijn zij. ‘Dat wil ik niet. Ik wil weten waarom je hier bent en hoe je weet waar ik woon.’

‘Dat heeft je moeder mij verteld.’

‘Dat had ze niet moeten doen.’

Hij fronste. ‘Sinds wanneer ben ik jouw vijand geworden, Romy?’

Ik schudde mijn hoofd en wendde mijn blik van hem af. Natuurlijk was hij mijn vijand niet. Ik verfoeide mezelf er alleen om dat ik nog steeds zo sterk op hem reageerde. Dat had voorbij moeten zijn, zeker aangezien hij geen enkel contact meer met me had gezocht na onze laatste ontmoeting. Daar zou ik juist blij en opgelucht over moeten zijn en dat was ik ook, echt, alleen dat stemmetje diep vanbinnen was hevig teleurgesteld.

Hij deed een stap naar mij toe en gelijk hield ik hem weer in de gaten en vernauwde mijn ogen. Hij slaakte een zucht en bleef weer staan. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is en dat doet er eigenlijk ook niet toe. Ik ben hier voor jou, omdat…’ Hij woelde met zijn hand door zijn haren en keek om zich heen tot hij mijn bed vond. Er stonden twee bedden in de kamer, die van mij en Fleur, toch wist hij de mijne er uit te pikken. ‘Er is geen makkelijke manier om je dit te vertellen. Je vader heeft vandaag een hartstilstand gehad.’ Bij die laatste woorden keek hij mij weer aan.

Ik knipperde een keer met mijn ogen. Dit moest een flauwe grap zijn. Of een droom. ‘Wat?’ Hij herhaalde zijn woorden en ik kneep met beide handen in mijn zij. Het was geen droom. ‘Ik moet naar hem toe.’ Ik draaide me om en zocht in het wilde weg naar spullen, alhoewel ik geen idee had wélke spullen. ‘Ik moet er gelijk heen om te kijken hoe het gaat.’

‘Romy…’

Ik verstijfde. Heel langzaam draaide ik me om naar die meelevende stem. Nu pas zag ik hoe aangeslagen hij was, dat zijn ogen rood waren en zelfs een beetje waterig. Het vertelde alles. ‘Nee.’ Ik kneep mijn ogen stijf dicht en schudde wild mijn hoofd heen en weer. ‘Nee, dat is niet waar. Je liegt!’

‘Het spijt me.’

‘Hoe… Waarom hebben ze niets kunnen doen?’

‘Je moeder ging boodschappen doen tussen de middag, vlak voordat je vader terug naar het werk zou gaan. Toen ze thuiskwam, zat hij in zijn stoel met een boek op schoot. Ze dacht eerst dat hij sliep, maar toen ze hem riep reageerde hij niet. Ze heeft gelijk de ambulance gebeld, maar het was al te laat. Ik belde haar omdat ik me ongerust maakte, aangezien je vader niet terug was verschenen op het werk. Toen ze zei dat ze jou moest bellen, heb ik gezegd dat ze dat beter niet kon doen en dat ik wel naar jou toe zou gaan.’

Zijn stem klonk van heel ver, alsof hij over iemand anders sprak. Ik opende mijn ogen weer en door de waas van tranen heen kon ik niets onderscheiden, behalve de diepe emotie in zijn ogen. Nee. Nee, nee, nee!  Er klonk een rauwe, schorre kreet door de ruimte, waarvan ik pas later realiseerde dat hij van mijzelf was. Mijn knieën knikten, zakten in elkaar alsof ze geen onderdeel meer uitmaakten van mijn lichaam. Jayson ving mij op en droeg me naar mijn bed. Vaag hoorde ik hem mompelen dat hij nog zo had gezegd dat ik moest gaan zitten. ‘Het is niet waar. Zeg me alsjeblieft dat het niet waar is, Jayson. Ik smeek het je.’

Gehurkt naast mijn bed, pakte hij met zijn ene hand mijn handen vast en met de andere streek hij de tranen van mijn gezicht en streelde mijn haren. ‘Ik wou dat ik dat kon. Het spijt me, liefje. Het spijt me zo.’

 

De rit naar huis duurde normaal gesproken twee uur, maar Jayson wist er een half uur korter over te doen. Niet dat ik het merkte. We zeiden niets en ik staarde alleen maar naar buiten. Toen we eindelijk bij het ziekenhuis aankwamen, drong dat niet eens tot me door. Jayson stapte uit en liep naar mijn kant van de auto, opende de deur en hurkte neer.

‘Romy? Ga je mee?’

Met een wilde beweging veegde ik de tranen van mijn wangen, klikte de autogordel los en stapte uit. Ik zou mijn tranen niet meer tonen. Ik moest me sterk houden voor mijn moeder. Als ik dat niet deed, zou zij de rollen omdraaien en zich groothouden voor mij. Dat wilde ik niet. Binnen vroeg Jayson bij de receptie waar we heen moesten en met een hand op de rug leidde hij mij de gangen door. We vonden mijn moeder naast het bed waar mijn vader in lag. Voor een moment kon ik niets anders dan naar het beeld in me opnemen. Geen piepjes niets. Mijn vader lag er vredig bij, alsof hij elk moment wakker kon worden. Mijn moeder hield zijn hand vast en streelde met haar duim over de rug van zijn hand, alsof ze rustig op dat moment wachtte. Mijn keel kneep zich dicht, mijn longen weigerden nog zuurstof op te nemen. ‘Mam?’ bracht ik schor uit. Ze draaide zich geschrokken om, haar gezicht tien jaar ouder dan ik me herinnerde, en sprong toen op. ‘Romy!’ We vielen elkaar in de armen en ik dacht er niet meer aan om me groot te houden, maar zij ook niet. Snikkend klemden we ons aan elkaar vast als de laatste houvast dat we nog hadden.

Pas veel later besefte ik dat we niet alleen waren in de kamer. De buurvrouw was met mijn moeder meegegaan naar het ziekenhuis en al die uren niet van haar zijde geweken. Nadat ze mij stevig had omhelsd, liep ik naar mijn vader toe. ik pakte zijn hand vast, die al iets stijf begon te worden maar nog niet koud was. Met mijn andere hand gleed ik met mijn vingers over de lichte rimpels op zijn voorhoofd en bukte me toen om er een kus op te drukken. ‘Dag, lieve pap.’ Het was slechts een lichte fluistering, verstikt door mijn tranen. Een druppel viel op zijn wang en ik veegde hem langzaam weg. Toen klonk er een hoop tumult in de gang en verschillende familieleden dromden de kamer in, een zus van mijn moeder en een broer en zus van mijn vader, met hun aanhang. Ik gaf nog een laatste kneepje in mijn vaders hand en liet hem toen los.

 

‘Waar gaat je familie verblijven?’

Met een nietszeggende blik keek ik Jayson aan. Hij was de hele tijd op de achtergrond gebleven, als een steunpilaar voor wanneer hij nodig was en had mij en mijn moeder daarna naar huis gebracht. Alhoewel niemand honger had gehad, had hij toch eten voor ons besteld en hebben we met tegenzin allemaal wat gegeten. Mijn moeder had ik daarna naar bed gebracht en een slaappil gegeven. Ze zou haar rust hard nodig hebben. Nu stond hij in onze keuken de vaatwasser in te ruimen en koffie te zetten voor degenen die nog behoefte hadden aan een extra bak. Door de bijna enge stilte om ons heen, zou je niet denken dat er zich in de woonkamer veertien personen bevonden. Ooms en tantes met hun kinderen en kleinkinderen.

‘Ik neem aan dat ze niet vanavond nog terug naar huis gaan, aangezien ze niet in de buurt wonen.’

O, hemel. Helemaal niet aan gedacht. Had überhaupt iemand eraan gedacht? ‘Eh, nee, ik denk het niet. Ik moet bedden gaan opmaken.’ Met een ruk draaide ik me om, maar nog voordat ik een stap kon zetten, pakte Jayson me al bij mijn arm vast. ‘Dat hoeft niet.’

‘Natuurlijk wel!’

‘Nee. Ik heb al naar de herberg op het dorp gebeld, ze kunnen daar terecht.’

‘Jayson, ik kan niet van ze vragen…’

‘Ze hoeven niets te betalen.’

Ik staarde hem perplex aan. Hoe wist hij dat ik dat zou gaan zeggen? ‘Natuurlijk moeten ze betalen.’

‘Nee, echt niet. John heeft gezegd dat ze tegen gereduceerd tarief kunnen verblijven en de zaak betaald de rest.’

‘De zaak?’ kon ik alleen maar stom herhalen.

‘De krant.’

‘Dat kan ik niet van je vragen, Jayson. Of van John.’

‘Je hoeft ook niets te vragen, wij bieden het aan. Het is al geregeld.’

Toen trok hij me tegen zich aan en sloeg zijn armen om me heen. ‘Dat is het voordeel van een dorp, Romy. Mensen zijn betrokken en geven veel om elkaar. Het enige dat je hoeft te doen, is dankjewel zeggen.’

Hij had alles al geregeld. Waar wij op dit moment niet verder konden kijken dan dit moment, had hij alles al overzien en was aan de slag gegaan. Ik haalde diep adem. ‘Dankjewel, Jayson.’

‘Graag gedaan, meisje.’ Hij maakte zich weer van me los en hield me nog even bij mijn schouders vast. ‘Ik denk dat je beter even een lange douche kunt gaan nemen of een warm bad. Ik zorg wel voor de rest hier.’

Ik keek richting de woonkamer. Door de dichte klapdeur heen kon ik mijn familie voor me zien, voorovergebogen en een ieder in zijn eigen herinnering verzonken. Een bad klonk zoveel beter dan me weer in hun midden begeven. ‘Goed.’ Toen zag ik ineens de boodschappen op het aanrecht en liep er naartoe. Er lag een pak spaghetti, tomatensaus, hagelslag en koekjes en mijn blik bleef rusten op het pak chocomel en de zak met marshmallows. Ik pakte ze vast en trok ze naar me toe.

‘Ik heb geprobeerd wat van de boodschappen van je moeder op te ruimen, in ieder geval alles dat in de koeling moet, maar ik weet niet waar alles hoort.’

‘Chocomel met marshmallows was het troostdrankje dat mijn vader altijd voor mij maakte,’ zei ik zacht, met een brok in mijn keel. ‘Ik had gezegd dat ik van het weekend zou komen en hij zal mijn moeder opdracht hebben gegeven om het voor me te halen.’ De laatste woorden werden gedempt tegen Jaysons borst, toen hij me weer in zijn armen trok.

 

 

                                                           Vorige                                Volgende