Deel 1

 

De wachtruimte was niet meer dan een zithoek aan het begin van de gang, met lichte tinten en eenvoudige meubels, maar op de een of andere manier had het toch iets gezelligs. In de hoek stond een grote palmplant, op de tafel een vers boeket bloemen en aan de muur hing een schilderij van golven die rustig op het strand aanspoelden. Ik trok mijn rok iets verder over mijn benen, controleerde of mijn jasje wel goed zat en veegde een onzichtbare pluis van mijn mouw. ‘Ophouden nu, Anne,’ sprak ik mezelf zacht, maar vermanend toe. Wat moesten ze wel niet van me denken als ze me zo bezig zagen? Ik sloeg mijn benen over elkaar en legde mijn ineengevouwen handen in mijn schoot. Getsie, wat stijf. Ik pakte maar een tijdschrift van de tafel naast me en begon er doorheen te bladeren. Niet dat ik ook maar iets zag van wat erin stond, maar zo leek ik tenminste ontspannen.

‘Mevrouw van der Worp?’

Ik keek op, in de deuropening stond de secretaresse die mij had gevraagd hier te wachten.

‘Komt u maar met mij mee.’

Ik knikte, legde het tijdschrift weg en stond op. Terwijl ik achter haar aan liep, keek ik nog een keer omlaag. Nee, mijn rok zat niet scheef en mijn topje was netjes zichtbaar onder mijn jasje. Ik haalde diep adem en streek een lok achter mijn oor, waarna ik de secretaresse een kamer in volgde. Het was een vrij ruim kantoor, met ruimte voor een lage tafel, met aan de ene kant tegen de muur een bank en de andere kant twee fauteuils. Een man van eind veertig, met zwarte haren, maar al kalend, en in een maatpak, kwam naar mij toe en stak zijn hand uit.

‘Goedemorgen, welkom. Ik ben Renald van Vliet.’

Ik glimlachte. ‘Anne-Fleur van der Worp.’ Hij had een innemende glimlach die iedereen op zijn gemak kon stellen en ik voelde mijn hartslag al iets langzamer gaan. Hij keek me een lang moment aan, haast onderzoekend, en dat deed mijn hartslag gelijk weer omhoogschieten. Was er iets mis? Had ik nog tandpasta rond mijn mond? Zat er mascara onder mijn ogen? Ik balde mijn handen tot vuisten om de neiging te weerstaan met mijn vingers over mijn gezicht te gaan. Blijkbaar leek hij ineens te beseffen wat hij deed, want hij schudde zijn hoofd en glimlachte verontschuldigend.

‘Het spijt me, mevrouw van der Worp, dat ik u zo aanstaarde, maar u doet me aan iemand denken.’

‘O ja?’

‘Ja, maar ik zal me wel vergissen. Gaat u alstublieft zitten.’

Tot mijn verbazing wees hij naar de zithoek, in plaats van naar de stoelen voor zijn bureau. Ietwat onzeker nam ik plaats in één van de fauteuils en probeerde de verleiding om me er heerlijk in onderuit te laten zakken te negeren en zo recht mogelijk te zitten.

‘Wilt u iets drinken?’

‘Een glas water, alstublieft.’

‘Voor mij graag een koffie, Stella,’ zei hij tegen de secretaresse, waarna hij plaatsnam op de bank tegenover mij.

‘De heer Floris van Alsemgeest, voor wie u voor de functie van secretaresse solliciteert, zit helaas nog in overleg. Ik wilde u niet langer laten wachten, een sollicitatie is al zenuwslopend genoeg. Mijn secretaresse zal er daarom bij zijn, tot hij komt.’ Hij spreidde zijn handen in en weids gebaar. ‘Als u daar tenminste geen bezwaar tegen heeft.’

‘Nee. Nee, natuurlijk niet.’ Zijn innemende glimlach was weer terug, maar ik bleef aan zijn opmerking denken. Zou hij mijn vader soms kennen en de gelijkenis zien? Nee, dat kon bijna niet. Dan zou pap daar toch iets over hebben gezegd. Mijn blik ging naar het schilderij dat achter hem aan de muur hing, ook hier stond de zee op afgebeeld. De secretaresse kwam al gauw terug, zette ons drinken neer ging ook op de bank zitten.

‘Ik zie in uw c.v. dat u het afgelopen half jaar niet heeft gewerkt.’

‘Dat klopt.’

‘Heeft u geen werk kunnen vinden, of is daar een andere reden voor geweest?’

Ik vroeg me af of hij mij deze vraag wel mocht stellen. Aan de andere kant zou hij er waarschijnlijk wel recht op hebben. Hij had in ieder geval recht op mijn eerlijkheid. ‘Ik ben met zwangerschapsverlof geweest.’

‘Ach, u bent moeder geworden! De eerste?’

‘Ja.’

‘Gefeliciteerd. Is het een jongen, of een meisje?’

Zijn enthousiasme en oprechtheid deden gelijk alle onzekerheid verdwijnen. ‘Een meisje. Rosa.’

‘Een mooie naam.’

‘Dank u. Ze is een prachtig meisje. Ik weet dat elke ouder dat van zijn kind zegt, maar het is echt zo. Wilt u misschien-‘ Ik reikte al naar mijn tas, maar schoot toen snel weer overeind en voelde een blos opkomen.

‘Ik zou graag een foto van haar willen zien,’ zei hij, met een geamuseerde blik in zijn ogen.

Ik pakte alsnog mijn tas en haalde er een kleine fotoalbum uit, die ik aan hem gaf. Hij keek een lang moment naar de eerste foto en bladerde toen wat sneller door de rest, terwijl Stella half meekeek. ‘U heeft gelijk. Ze is inderdaad een prachtig meisje. Mijn eigen koters zijn achttien en eenentwintig, maar ik kan ze nog zo als baby voor de geest halen.’ Hij gaf het album terug en keek toen met een frons naar mijn c.v. ‘U bent wel ongehuwd?’

‘Dat klopt.’ Ik wist zeker dat hij op déze informatie geen recht had. En al zou dat wel zo zijn, zou hij het niet krijgen. Ik wilde niet dat hij op de hoogte zou zijn van mijn kwetsbare positie. Misschien zou het wel in mijn voordeel kunnen werken, maar het zou ook heel goed in mijn nadeel kunnen zijn en ik had deze baan echt nodig. Gelukkig ging hij er niet op door en hij stelde nog een aantal vragen over mijn werkervaring, waarna hij op de klok keek.

‘Goed. Floris zou nu toch al klaar moeten zijn met zijn bespreking en anders halen we hem er gewoon uit. Ik wil dat hij u eerst ziet, voordat ik een beslissing neem.’

De gangen liepen rond en toen we twee verdiepingen hoger bij de vergaderruimte kwamen, vertelde iemand dat Floris net weg was.

‘Hè, verdraaid, dan moet hij langs de andere kant zijn gelopen.’ We liepen terug en terwijl Renald tegen mij aan praatte, keek ik zoekend om mij heen. Ik hoorde een stem die ik kende uit duizenden. Hij klonk misschien een aantal jaren jonger en het was eigenlijk onmogelijk om hem hier te horen, maar het was hem wel. Een paar meter voor ons liep een man op het trappenhuis af, terwijl hij in zijn telefoon sprak. ‘Is ze er nog, Stella? O, dan…’

‘Ah, Floris! We zijn hier.’

De man draaide zich om en glimlachte naar Renald. ‘Ze hebben me al gevonden, Stella, dank je.’ Hij stopte zijn telefoon weg, verlegde zijn blik naar mij en ik bleef abrupt staan. Ik voelde al het bloed uit mijn gezicht wegtrekken en legde mijn hand tegen de muur voor houvast. Mijn hemel. Dit kon niet!

‘Floris, mag ik je voorstellen aan- mevrouw van der Worp? Voelt u zich wel goed?’

Ik staarde naar de man die op ons af kwam lopen en kon alleen maar mijn hoofd schudden. Alles was hetzelfde: de stem, het gezicht, de naam… er zat alleen zo’n dertig jaar tussen. Hij nam me fronsend in zich op en ik hoorde ze met elkaar praten, maar het was alsof ze in een of andere geheime taal spraken waarvan ik de klanken wel herkende, maar niet de woorden. ‘Dit kan niet,’ fluisterde ik.

‘Wat kan niet, mevrouw van der Worp?’ Renald pakte me bij een schouder vast en keek me bezorgd aan. ‘Wilt u ergens zitten?’

‘Nee.’ Ja, ik wilde wel zitten, maar ik moest dit eerst weten. De blik van de man voor mij veranderde in nieuwsgierigheid en hij liet zijn ogen over mijn gezicht gaan alsof hij naar iets op zoek was. Blijkbaar vond hij het, want nu verscheen er een blik van herkenning, van besef in zijn ogen. Dat was al voldoende voor mij, maar ik moest het nog horen. ‘Bent u…’ Ik kon mijn eigen stem niet eens horen en schraapte mijn keel. ‘Bent u familie van Floris van der Worp?’

Hij knipperde met zijn ogen, één keer maar, en knikte toen. ‘Ja, dat ben ik. Ik ben zijn zoon.’

 

‘Mevrouw van der Worp?’ klonk het, ergens in de verte. Ver weg, waar ik wilde dat het bleef. De vertrouwdheid maakte dat ik er juist naar toe wilde, maar iets hield me tegen. ‘Anne-Fleur?’ Dat was al veel dichterbij. Met tegenzin opende ik mijn ogen en door een kier keek ik naar een wit plafond.

‘Gelukkig, je bent er weer.’

Zijn gezicht verscheen boven het mijne en ik kneep mijn ogen gelijk stijf dicht. ‘Ga weg.’

‘Het spijt me, maar dat kan ik niet doen. Het was niet mijn bedoeling om… ik wist niet dat jij… maar nu je…’ Hij slaakte een gefrustreerde zucht en ik deed mijn ogen toch weer open. Ik draaide mijn hoofd opzij en zag hem heen en weer benen. Ik kon het gewoon nog steeds niet geloven. Want als hij een zoon was van Floris van der Worp, dan betekende dat… mijn hemel, mijn dochter had een oom. Ik schoot overeind en sprong van de bank. Mijn benen wankelden nog iets en ik probeerde mijn evenwicht te hervinden, terwijl ik zag dat ik weer in de kamer van Renald was. Blijkbaar had iemand mij hierheen gedragen, maar ik wilde er niet aan denken wie die iemand zou kunnen zijn. Mijn hoofd schoot heen en weer. Waar was mijn tas?

‘Wat ga je doen?’

‘Weg.’

Hij stond meteen voor me. ‘Nee, je kunt niet gaan. Niet nu-‘

‘Luister, Floris, of hoe je dan ook mag heten. Ik weet niet wat voor spelletje probeert te spelen, maar ík doe er niet aan mee. Ik wil mijn tas zodat ik kan gaan.’

‘Ik speel geen spel, Anne-Fleur. Ik begrijp dat het nogal rauw op je dak komt, geloof me, dat doet het bij mij ook.’

Ik stootte een spottende lach uit. ‘O ja? Om de een of andere reden kan ik dat moeilijk geloven.’ Ik vond mijn tas op de fauteuil waar ik niet lang daarvoor nog had gezeten. Hoe lang was dat eigenlijk geleden? Ik keek op mijn horloge: half twaalf. Dan kon ik niet langer dan een half uur weg zijn geweest.

Hij legde zijn handen op mijn schouders. ‘Alsjeblieft, Anne-Fleur, ga nog niet weg. Laten we praten. Ik heb mijn moeder beloofd om nooit naar mijn vader en zijn gezin te zoeken, maar nu jij mij hebt gevonden, wil ik je zo graag leren kennen.’

‘Dat wil ik niet.’ Ik liep met lange passen, maar enigszins wankel nog, naar de deur.

‘Jij bent de enige familie die ik heb.’

Ik verstijfde voor een seconde, maar dwong mezelf door te lopen. ‘Jammer dan.’ Met een klap sloeg ik de deur achter me dicht, negeerde Stella’s blik en die van Renald, die net kwam aanlopen, en verliet zo snel ik kon het gebouw.